Dressuur Figuren
De Volte
Een volte is niets anders dan een cirkel, die aanvangt op een bepaalde plaats in de bak en precies doorloopt totdat de cirkel rond is gereden en het paard weer bij datzelfde punt is aangekomen. Het paard loopt met de achterhoeven in het spoor van de voorhoeven (dus mag niet uitzwaaien of zich naar binnen draaien met de achterhand) en is licht gesteld en gebogen in de richting waarin hij loopt. De volte kan in diverse diameters worden getoond. De standaard maat voor een volte heeft een diameter van 6 meter. Toch zijn er andere maten die veel vaker voorkomen. Deze zullen we hieronder behandelen.
De grote volte
Één van de meest voorkomende voltes die we gebruiken in de training is de grote volte. Deze volte heeft een diameter van 20 meter en beslaat hiermee dus de halve lengte van de (20x40) bak en de gehele breedte. De grote volte kan op drie plaatsen in de bak worden gereden, namelijk C-X-C, E-B-E (of B-E-B) en A-X-A. Het rijden van een grote volte bij A of C geeft de ruiter en het paard iets meer steun, omdat goed te zien is waar de ruiter langs moet sturen. Bij het rijden van dit figuur op deze plaatsen komt het paard altijd precies over de X heen. Hij loopt uiteraard geen hoeken door, omdat er in een cirkel geen hoek voorkomt. Pas nadat de grote volte klaar is (dus als het paard weer terug is bij de A of de C waar hij is begonnen) wordt de eerst volgende hoek weer goed doorgereden.
De grote volte in het midden (bij E of B) is wat moeilijker, omdat de ruiter maar twee steunpunten op de hoefslag heeft (de E en de B). De rest van dit figuur wordt van de hoefslag af gereden en de ruiter moet zelf goed inschatten hoe groot hij de volte moet maken om op een constante diameter van 20 meter te blijven. In veel maneges zitten merktekens op de bakrand of de muur om het punt aan te geven tot waar deze grote volte moet worden gemaakt. Als dit niet het geval is moet de ruiter dit zelf goed uitmeten (tien meter links van E of B tot tien meter rechts van E of B).
De volte halve baan
De volte halve baan is een volte (cirkel) met een diameter van 10 meter. Als de volte vanaf de lange zijde wordt gereden, loopt hij precies tot aan de middellijn en weer terug. Als hij op een korte zijde wordt gereden moet de ruiter de diameter zelf inschatten. Bij het rijden van een kleinere volte is het van belang dat de ruiter extra goed controleert dat de regelmaat, de tact en het tempo hetzelfde blijven dan voor of na het figuur. Om te zorgen dat het paard niet gaat uitzwaaien met de achterhand legt hij het buitenbeen iets terug en buigt hij het paard om zijn binnenbeen.
De halve grote volte
Een halve grote volte betekent eigenlijk precies wat de naam al zegt. Het is een grote volte die maar tot de helft wordt gereden, waarna het paard weer rechtuit gaat. Het is dus een halve cirkel. Bij een halve grote volte bijA of C, loopt deze dus door tot aan de X en daarna gaat het paard rechtuit richting E of B verder. Bij een halve grote volte bij E loopt het figuur tot de tegenoverliggende letter, dus de B, waarna het paard rechtuit verder gaat op de hoefslag. Bij de halve grote bij B, wordt de volte doorgereden tot aan E en ook daarna gaat het paard rechtuit verder over de hoefslag.
De halve volte halve baan
Het principe is gelijk aan de halve grote volte, alleen neemt men nu de helft van een volte halve baan (dus met een diameter van 10 meter). Ook nu wordt de volte tot de helft gereden (dus een halve cirkel) en gaat het paard daarna rechtuit op de plaats waar hij zich dan bevindt. Als het figuur wordt gevraagd bij de E of B, dan loopt het door tot de X en gaat het paard daarna rechtuit over de middellijn.
De slangenvolte
De slangenvolte wijkt af van de bovengenoemde voltes, omdat het niet een echte cirkel is. Door het rijden van een slangevolte verdeelt de ruiter de bak in precies evengrote stukken. Bij het rijden van een slangenvolte met 3 bogen, wordt de gehele lengte van de bak in drie evengrote stukken gedeeld, bij een slangenvolte met 4 bogen in vier delen enzovoort. Een slangenvolte kan met veel verschillende bogen worden gereden (de meest voorkomende zijn 2, 3, 4 en 5 bogen). Hoe meer bogen, hoe krapper de wendingen en dus hoe moeilijker om correct uit te voeren.
Een slangenvolte begint altijd bij de letter A of C. Hierna verdeelt de ruiter de bak in het gewenste aantal delen door het rijden van wendingen, waarbij de middellijn steeds gepasseerd wordt. Tijdens het rijden van een slangenvolte gaat het paard steeds gebogen in de richting waarin hij loopt. Hij wordt dus steeds rechtgericht voor de middellijn en omgesteld na deze middellijn, waarna hij de volgende wending via de hoefslag maakt. Bij alle wendingen komt het paard een aantal passen over de hoefslag (dus NIET de binnenhoefslag). Hoeveel passen dit zijn hangt af van het aantal bogen dat wordt gevraagd.
Bij de slangenvolte met twee bogen, wordt enkel een wending over de B-E-lijn gereden, waarbij het paard voor X wordt rechtgericht en na X wordt omgesteld.
In een slangenvolte met 3 bogen wendt het paard ongeveer 13 meter vanaf de hoek (dus enkele meters voor de B-E lijn), wordt rechtgericht en omgesteld na de wending en rijdt via de hoefslag de nieuwe wending in. Weer na ongeveer 13 meter maakt hij een wending, stelt het paard recht na de wending en buigt daarna om naar de nieuwe zijde.
Een slangenvolte met 4 bogen geeft weer iets meer steun dan die met drie bogen, omdat de wending tussen boog 2 en 3 precies over de B-E lijn loopt. De eerste en de derde wending moeten precies gelijkmatig tussen de eerste helft en de tweede helft van de lange zijde worden gemaakt, zodat alle bogen even groot worden.
De slangenvolte loopt altijd door tot de A of C, precies tegenover de letter waar men is begonnen. Dit houdt in dat de hoek nadat met is begonnen en de hoek voordat men klaar is met het figuur, niet moeten worden doorgerden omdat zij deel uitmaken van een boog, en in een boog zit nu eenmaal geen hoek.
De gebroken lijn
Een gebroken lijn, wil zeggen een rechte lijn die in het midden gebroken is door een wending. Een gebroken lijn bestaat dus in zijn totaliteit uit een rechte lijn, een wending en nog een rechte lijn. Hoe scherp deze wending is hangt af van de graad van de gebroken lijn. De beide meest voorkomende vormen van deze figuur zullen we hieronder uitleggen.
De gebroken lijn
Als er een gebroken lijn wordt gevraagd, zonder overige aanwijzingen, wordt de volgende figuur gevraagd. Het paard maakt vanaf de eerste letter van de lange zijde een wending en loopt in een rechte lijn naar het midden van de bak (X). Op X wordt hij omgesteld richting de hoek van de lange zijde waar hij vandaan komt en loopt vervolgens in een rechte lijn naar de laatste letter van deze lange zijde, waar hij weer aankomt op de hoefslag.
Vóór en na het rijden van de gebroken lijn, gaat het paard goed door de hoeken en de ruiter controleert dat het paard tijdens de oefening in rechte lijnen gaat, dus niet slingert of scheef gaat, dat hij steeds kijkt in de richting waarin hij loopt, en dat de regelmaat en het tempo van de beweging steeds dezelfde blijft.
De gebroken lijn 5 meter
Het principe van de gebroken lijn 5 meter is dezelfde als bij de normale gebroken lijn, behalve dat het paard nu niet van de eerste letter van de lange zijde naar het midden van de bak (X) wendt, maar tot halverwege de X en de lange zijde. Deze graad van wenden kan de ruiter bereiken als hij kijkt in de richting van A of C en deze kant uit stuurt, totdat hij de B-E lijn bereikt. Op de B-E lijn, stelt hij het paard weer om naar de laatste letter van de lange zijde waar hij vandaan komt en maakt vervolgens de gebroken lijn 5 meter af door in een rechte lijn hier naartoe te rijden.
Doordat de graad waarin het paard gewend moet worden op de B-E lijn bij de gebroken lijn 5 meter kleiner is dan bij de gewone gebroken lijn, is deze figuur makkelijker uitvoerbaar voor bijvoorbeeld jongere paarden of voor het aanleren van de contragalop.
Van hand veranderen
Het wisselen van de richting waarin het paard loopt, van de ene hand naar de andere (zie voor uitleg het onderdeel “linkerhand en rechterhand”) noemt men van hand veranderen. Dit kan op verschillende manieren worden gedaan. We zullen de meest voorkomende hieronder behandelen.
Lange diagonaal
Van hand veranderen over een lange diagonaal, betekent dat het paard van de eerste letter op een lange zijde diagonaal de bak oversteekt naar de laatste letter van de tegenover liggende lange zijde, waarbij hij via het midden van de bak gaat (letter X). Dit kan op de volgende manieren: K-X-M, M-X-K, H-X-F of F-X-H. Voordat de oefening wordt gereden, rijdt de ruiter het paard goed door de hoek en ook na de oefening wordt de hoek weer goed doorgereden.
Bij het van hand veranderen over een lange diagonaal, moet de ruiter controleren dat hij goed van de ene letter naar de andere rijdt (dus niet te vroeg of te laat beginnen en aankomen op de hoefslag), dat het paard netjes recht gaat, niet slingert of scheef loopt. Het paard komt vanuit de eerste hoek in buiging en stelling van de richting waarin hij gaat. Op de diagonaal is hij goed rechtgericht en bij het inrijden van de volgende hoek gaat hij gebogen en gesteld in de nieuwe richting. Tijdens het rijden van het figuur blijft het paard in dezelfde tact en regelmaat gaan, en ook het tempo blijft hetzelfde, tenzij anders gevraagd (zoals van hand veranderen in middendraf).
Korte diagonaal
De principes bij het van hand veranderen over een korte diagonaal zijn dezelfde dan bij de lange diagonaal, behalve dat het figuur nu niet over de gehele lengte van de bak wordt gevraagd, maar tot de helft. Voorbeelden zijn: K-B, B-K, E-M, M-E, H-B, B-H, F-E of E-F. Bij deze diagonaal komt het paard niet over het midden van de bak (dus niet over de X). Ook bij het van hand veranderen over een korte diagonaal moet het paard precies van de ene letter naar de andere letter lopen en hierbij netjes recht blijven en in dezelfde tact en regelmaat gaan dan voor of na het figuur.
Linksomkeert of Rechtsomkeert
Het veranderen van hand kan ook met behulp van een linksomkeert of een rechtsomkeert (afhankelijk van de hand waarvan men komt). Bij het maken van een linksomkeert komt het paard vanaf de linkerhand, rijdt een halve volte halve baan (zie uitleg bij het onderdeel “de volte”) vanaf de laatste letter van de lange zijde naar D of G, en wendt hierna in een rechte lijn door naar de letter halverwege de lange zijde (dus B of E) waar hij net vandaan kwam. Nu is hij gewisseld van de linker naar de rechterhand.
De rechtsomkeert werkt precies hetzelfde maar dan andersom. Dus het paard komt vanaf de rechterhand, maakt een halve volte halve baan vanaf de laatste letter van de lange zijde naar D of G en wendt in een rechte lijn door naar de letter halverwege de lange zijde (dus B of E) waar hij net vandaan kwam. Hij is dan gewisseld van de rechterhand naar de linker.
Een veel voorkomende fout bij het rijden van dit figuur is dat de ruiter gaat afwenden bij de A of de C en vervolgend terugstuurt naar de lange zijde (B of E). Dit is NIET zoals de oefening gereden moet worden. Bij het rijden van een halve volte halve baan bij de laatste letter van een lange zijde, komt het paard niet door de hoek van de korte zijde en wendt hij dus ook niet af bij A of C.
Door een S van hand veranderen
Dit figuur wordt meestal bij de B of de E gevraagd. Vanaf de linkerhand naar de rechterhand, bestaat het uit een halve volte halve baan links vanaf de E of B tot X, gevolgd door een halve volte halve baan rechts vanaf X tot aan E of B. Tussen de beide voltes halve baan gaat het paard 4 tot 6 passen rechtuit over de middellijn, zodat de ruiter hem kan omstellen van de linkerstelling en buiging naar de rechter.
Vanaf de rechterhand naar de linkerhand, bestaat dit figuur uit dezelfde onderdelen, maar dan precies omgekeerd, dus eerst vanaf E of B tot X een halve volte halve baan rechts, gevolgd door een halve volte halve baan naar links (vanaf X tot aan E of B). Ook hier gaat het paard 4 tot 6 passen rechtuit over de middellijn voordat hij aan de tweede halve volte halve baan begint en stelt de ruiter het paard om van de rechterstelling en buiging naar de linker.
Wendingen en rechte lijnen
Een wending maken is het sturen van de ene richting naar een andere. Een wending gebeurt altijd in een bepaalde graad, maar welke graad dit is hangt af van de richting die men uit wil rijden. Na het rijden van een wending, volgt over het algemeen een rechte lijn. Daarom hoort de rechte lijn bij het hoofdstuk wendingen. In een wending kijkt het paard altijd in de richting waarin hij gaat en de achterbenen volgen hetzelfde spoor als de voorbenen. Het tempo blijft tijdens een wending gelijk aan het tempo voor en na de wending.
In een wending legt de ruiter iets meer gewicht op zijn binnenzitbeenknobbel, legt hij het buitenbeen iets terug, buigt het paard om zijn binnenbeen, vraagt lichte stelling met zijn binnenhand en bewaart aanleuning en begrenst met zijn buitenhand.
Het rechtuit rijden na een wending gebeurt in dezelfde regelmaat en tact als waarin het paard voor en tijdens de wending loopt. Het paard is hierbij weer goed rechtgericht en de ruiter verdeelt zijn gewicht goed over beide zitbeenknobbels en heeft evenveel druk en aanleuning op beide handen. Met zijn been, zit en handhulpen begeleidt hij het paard recht naar het punt waar het paard naartoe moet, waarbij hij zelf ook kijkt in die richting.
Het afwenden
Bij het afwenden maakt het paard een wending van 90 graden vanaf de richting waaruit hij komt tot de nieuwe richting waarin hij gaat. Het afwenden gebeurt meestal vanaf de hoefslag, en het paard steekt dan na het afwenden recht over naar de overkant van waar hij vandaan wendt. Bijvoorbeeld bij het afwenden bij de letter E, wendt het paard 90 graden naar binnen en steekt vervolgens recht over naar de B. Bij het afwenden bij A, wendt het paard bij A 90 graden naar binnen en gaat vervolgens rechtuit richting C (over de middellijn). Zoals in de voorbeelden genoemd, moet het afwenden meestal bij een bepaalde letter in de bak gebeuren. Het is dan de bedoeling dat het insturen van de wending niet pas gebeurt op het moment dat het paard al bij die letter is, maar 2 tot 3 meter eerder, zodat de wending zelf al is gemaakt op het moment dat het paard bij de letter is, en dus precies op de lijn van die letter rechtuit rijdt.
Het wenden
Bij het wenden is de scherpte van de hoek waarin het paard van richting verandert niet 90 graden, maar dit kan alle mogelijke richtingen zijn, afhankelijk van waar het paard na de wending naartoe moet lopen. Het is van belang dat de ruiter voordat hij een wending in stuurt alvast kijkt in de richting waarin hij na de wending moet gaan. Op die manier stimuleert hij automatisch al met zijn zit en hulpen de juiste graad van wenden te maken. Een voorbeeld van een wending is bijvoorbeeld: K-X-G wenden. In dit geval moet het paard twee wendingen maken, namelijk vanaf de hoefslag bij K richting de X en op X zelf in de richting van G. Beide wendingen zijn verschillend van hoek, maar toch zijn het allebei wendingen.