Het serene landschap veranderde langzaam in een vieze bruine smurrie hoe dichter we bij de stad kwamen. De sneeuw was gesmolten door het vele verkeer en smotste onder de voertuigen. Iedereen jakkerd gehaast om ons heen.
Het was een grote bedrijvigheid zo op zaterdagochtend. De levendige stadsdrukte maakte het lastig om onze weg te vinden. Zigzaggend kwamen we steeds dichterbij het einddoel. De lucht prikkelde van de rook van de bruisende industrie. De herrie van over elkaar schurend metaal, rammelende wagens, piepende remmen. Het is bijna een verademing om de winkel binnen te lopen.
Eigenlijk hadden we helemaal niet willen gaan. We waren immers pas geleden nog naar de stad geweest! Maar helaas was er een “leuke” postbezorger die geen zin had om uit te stappen in de sneeuw en ons pakketje met zaaigoed dus maar in de stad had achtergelaten…. Oef! Wat was ik woest! Ik zag hem notabene voorbijrijden! Maar goed, nu waren we hier en moesten we er maar het beste van maken.
Ik drentelde een beetje heen en weer en probeerde in te schatten hoe lang het nog zou duren voordat wij aan de beurt waren. Het leek wel of de halve stad hier in de rij stond. Ik zag de minuten op de grote klok boven het loket langzaam voorbij tikken. Het was over twaalven. Hadden we er bijna twee keer zo lang over gedaan om hier te komen?
Even later stonden we onze fietsen in te pakken met de boodschappen en het pakketje en konden we het rumoer van de stad achter ons laten.
De terugweg volgde de meanderende rivier. Dan was hij vlakbij en dan schitterde het water in zijn diepe bedding terwijl wij de heuvels beklommen. Toen we even stopten om een broodje te eten, scheen het zonnetje tussen de wolken door en hoorde ik de vogels zingen in de hoge boomtoppen. Warm als ik het had, deed ik mijn wanten en sjaal in mijn fietsmand, “zo dat voelt beter.” We lieten de rivier achter ons en begonnen aan de lange klim van de heuvelrug. De huizen langs de weg werden schaarser en de omgeving werd meer en meer bosrijk. Hijgend als een oude stoomlocomotief kroop ik de helling omhoog. De sneeuw voelde aan als een boter die te lang in een warme kamer had gestaan. Het stuur trilde in mijn handen van alle ribbels in de sneeuw. Omhoog fietsen mag dan zwaar zijn, maar het voelt in ieder geval alsof ik controle over mijn fiets heb. Voor mij zie ik de afdaling voor mij uitstrekken. Ik haal diep adem en pak mijn stuur stevig beet. Zwabberend over de sporen rol ik harder en harder. Bijna voelt het alsof de achterkant van mijn fiets de voorkant wil inhalen. Mijn hart begint wild te bonzen. Met volle kracht trap ik op de achteruittraprem. Mijn fiets krijgt weer grip op het slippende wegdek. Pfff, dat ging maar net goed. Terwijl mijn hart weer langzaam tot rust komt, kom ik beneden aan de helling. Nu konden we een aantal kilometers genieten van de vlakke weg door het rivierlandschap. Bij de oude herberg sloegen we af en staken de prästenboda’s rivier over om aan de laatste 5 kilometer klim te beginnen naar huis.
Met het meel weer aangevuld is de voorraad op zolder weer vol. De felbegeerde zaden zijn binnen en nu is het alleen nog wachten op mooi weer.