Algemeen
Een Litouwse strijder en zijn kleine paard op een postzegel.
Foto: Arz/Wikimedia Commons
Dit is een samenvatting van een artikel op Horsetalk.co.nz. Het hele artikel lees je hier.
Volgens een 1200 jaar oude Litouwse traditie worden gedomesticeerde paarden begraven. Dit heeft een aantal onderzoekers de unieke kans gegeven om de stokmaat van de paarden door de eeuwen heen vast te stellen. Het onderzoek heeft aangetoond dat de paarden in de Litouwse regio vroeger relatief klein waren, vergeleken met de paarden van tegenwoordig.
Sinds vóór Christus is het in Europa en Azië een traditie om een geofferd paard naast een mens te begraven. Het paard is het dier dat in begrafeniscontexten het dichtst bij de mens staat en het is het enige dier dat soms op dezelfde wijze als een mens wordt begraven.
De onderzoekers maten in hun studie de beenderen van de paarden die tussen de 3e en 14e eeuw na Christus werden gevonden op begraafplaatsen en in kastelen in de regio. De leeftijden van de paarden werden geschat aan de hand van de gebitten. Ze hebben de restanten van bijna 400 paarden onderzocht. Slechts 200 waren geschikt voor verdere analyse van stokmaat en leeftijd.
Uit de metingen bleek dat de paarden in Litouwen in de 3e tot de 11e eeuw over het algemeen klein waren, in vergelijking met die in Midden- en West-Europa of Scandinavië. De dieren uit de 3e tot de 7e eeuw, vertegenwoordigd door 16 dieren uit zes begraafplaatsen, varieerden van 125,4 cm tot 137,7 cm schofthoogte. Het gemiddelde was 130,2 cm. De bevindingen voor paarden uit de 8e/9e eeuw tot de 11e/12e eeuw waren hoofdzakelijk gebaseerd op meer dan 100 dieren die op de begraafplaats Marvele lagen. De gemiddelde schofthoogte voor paarden uit deze periode was 123,6 cm. De kleinste was 112,3 cm en de grootste 141 cm.
Uit de 12e tot de 14e eeuw werden 24 paarden uit de Vikingtijd gevonden, met een gemiddelde schofthoogte van 127,2 cm. De kleinste was 108,2 cm, terwijl de grootste 150,9 cm was. De 13e- en 14e-eeuwse paarden uit het lager gelegen kasteel van Vilnius en Kernavė waren iets groter, met een gemiddelde schofthoogte van respectievelijk 128,1 cm en 128,2 cm. In het algemeen was de gemiddelde schofthoogte van alle paarden uit de 12e tot 14e eeuw 127,9 cm. De grootste middeleeuwse paarden, uit de 12e/13e eeuw tot de 14e eeuw, werden gevonden in Memelburg. Hun gemiddelde schofthoogte was 132,8 cm. In de 12e en 14e eeuw was er een veel grotere verscheidenheid aan paarden en breidden de paarden zich uit tot grotere exemplaren, variërend van 140 cm tot 150 cm.
Tijdens de 12e tot 14e eeuw waren er echter opmerkelijke veranderingen, met een sterke toename van de variëteit en de grootte van de dieren. De onderzoekers stelden al eerder vast dat de functie van grote en kleine paarden verschillend was: kleine lokale paarden werden gebruikt als last- en trekdieren, terwijl paarden met een schofthoogte van 130-140 cm werden gebruikt door krijgers als rij- of oorlogspaarden. Zo werd het kleinste middeleeuwse paard, slechts 108,2 cm schofthoogte, in het graf gevonden met de resten van een hoofdstel, een bel, en een zadel, zoals het geval was met de meeste paarden die hier begraven waren. Kleine lokale paarden werden ook gebruikt als lastdieren, die troepen vergezelden op veldtochten.
Wat de leeftijd betreft, stelden de onderzoekers vast dat vanaf de Vikingperiode oudere paarden werden begraven, en deze traditie was nog meer uitgesproken in de 12e tot 14e eeuw. In de 3de tot 7de eeuw werden daarentegen geen paarden van meer dan 10 jaar oud gevonden.
In de Middeleeuwen werd gewoonte om paarden met zadels en andere uitrustingen te begraven, zowel toegepast op kleinste exemplaren van 108 tot 115 c, als op de grootste, met een schofthoogte van 140 tot 150 cm. Dit wijst niet alleen op de grote verscheidenheid van paarden waarop gereden werd, maar ook op dat de lokale krijgers zelfs de kleinste lokale paarden gebruikten.