Idee voor een Wiki artikel? Lees in dit artikel hoe je kunt helpen!

Flexchair

Uit Bokt
De flexchair

De flexchair is een methode om je rijtechniek te verbeteren en is ontstaan vanuit de fysiotherapie. Momenteel wordt de flexchair vooral gebruikt voor dressuurruiters. De flexchair is een beweegbare kruk met een zadelvormig zitvlak dat aangesloten is op een computer. De flexchair is eigenlijk ontwikkeld om mensen met rug-en nekklachten te helpen. De zetel van de kruk is bijzonder beweeglijk. Dit komt door de twee draaipunten. Het ene draaipunt zit direct onder het zadel, het tweede punt bevindt zich bij de voet. Het helpt de ruiter om mobiliteit, stabiliteit en coördinatie te trainen zonder op het paard te zitten. Ook worden de spieren rondom de wervelkolom getraind. Het gebruik van de flexchair maakt de ruiter bewust van welke bewegingen je bewust en onbewust maakt. Het is fijn dit te kunnen oefenen zonder paard,l omdat je nu deze punten kan trainen zonder je paard hiermee te hinderen. Momenteel is het alleen nog mogelijk om te oefenen met de flexchair bij een fysiotherapeut die bekend is met deze methode.

Ontstaan van de flexchair

Fysiotherapeut Wim Don werkte met de flexchair voor patiënten met rug-en nekklachten en dit concept zette hem aan het denken. Hij kwam tot de conclusie dat balans en rompstabiliteit essentieel zijn tijdens het paardrijden. Ruiters moeten tijdens het rijden met minimale energie correct kunnen bewegen rond hun evenwichtspunt. Ook is het bekkengebied belangrijk tijdens het paardrijden. Ruiters dienen het gevoel in het bekkengebied goed te ontwikkelen omdat zij met dit gebied communiceren met het paard.

Wim Don ontwikkelde samen met Rob Veldhoven de flexchair. Sinds twee jaar gebruikt Wim Don de flexchair voor de behandeling van ruiters die een blessure hebben opgelopen of die hun rijtechniek willen verbeteren. Er zijn in Nederland een aantal fysiotherapeuten die werken met de Flexchair. Ook worden er workshops gegeven op Academy Bartels. Het is van belang dat de fysiotherapeut zelf ook op hoog niveau in de dressuursport heeft gereden zodat die zelf weet hoe bepaalde (hogere) dressuuroefeningen aanvoelen en hoe een paard beweegt.

Hoe werkt de flexchair?

De flexchair is aangesloten op een computer. Op het computerscherm zie je een brede ovale balk. Het hart van de balk is groen, met een gele streep eromheen. Om de gele streep zit een rode rand. Links en rechts op het scherm zijn blauwe ballen te zien. Een kleine zwarte stip op het scherm geeft het evenwicht van de ruiter aan. Het zwarte balletje wordt aangestuurd door de bekkenbewegingen van de persoon op de flexchair. Het doel is om het zwarte balletje vloeiend heen en weer te bewegen over het scherm, zowel horizontaal als verticaal. Het laten bewegen van het zwarte balletje gebeurt meestal aan de hand van een aantal tests. Hierdoor raakt de ruiter bewust waar zijn/haar lichaam hapert, en hoe er aan verbetering gewerkt kan worden om te zorgen dat de bewegingen van het balletje vloeiend verlopen.

Gebruik van de flexchair

Voor ruiters zonder blessures is het vaak voldoende om een keer plaats te nemen op de flexchair om zich bewust te worden van de bewegingen die gemaakt worden tijdens het rijden. Bewust worden van het gebruik van je spieren helpt je bij het rijden. Hoe stabieler je op je paard kan zitten, hoe minder het paard wordt gehinderd in zijn oefeningen[1]. Voor ruiters die bijvoorbeeld herstellend zijn van een blessure kan het ook een manier zijn om stappen te nemen in de fysieke training van de ruiter. Als je maar een klein pijntje hebt ga je vaak al compenserend rijden, dit zie je goed terug als je gebruik maakt van de flexchair.

De flexchair is een goed hulpmiddel, maar de basis van het verhelpen en bewust worden van problemen blijft de fysiotherapie.

Overzicht van flexchairfysiotherapie

Bronnen, referenties en/of voetnoten

  1. Tineke Bartels, De Flexchair in PaardenSport, nr. 3, 2011, pp. 74-76
  • Ingrid Damen, Betere balans, in: Bit, nr. 183., 2011, pp. 36-37
  • Dorien van Dijk, De Flexchair, in: PaardenSport, nr. 3., 2011, pp. 74-76