Idee voor een Wiki artikel? Lees in dit artikel hoe je kunt helpen!

Koets

Uit Bokt

Een koets is een vierwielig rijtuig, meestal getrokken door één of meer paarden.

Geschiedenis

wiel

De ontwikkeling van al wat rijdt is begonnen met de uitvinding van het wiel. Prehistorische volken verplaatsten zware stenen door deze op rollende boomstammetjes te plaatsen. Die ronde stammetjes waren dus het eerste "wiel". Hierna werden schijven van boomstammen, vastgezet op een as, als wiel gebruikt. Weer later werd het wiel van planken gemaakt.

De Romeinen

Welgestelde Romeinen lieten zich in de stad vervoeren in draagstoel- of bed. Dat was wel comfortabel maar tevens langzaam. Het gebruik van door dieren getrokken wagens was echter in de stad bij de wet verboden. Buiten de stad waren de wegen zo slecht dat diegenen die zich dat konden veroorloven liever te paard gingen en anders te voet. Toen in het Romeinse rijk de wegen verbeterden ontwikkelden zich diverse wagentjes voor diverse doeleinden. Zo was daar de Currus, een tweewielige strijdwagen die gebruikt werd voor wedstrijden en triomftochten. Voor het zwaardere goederentransport hadden ze de tweewielige Plaustrum met massieve schijfwielen. De Carrus was een militaire wagen waaraan wij de huidige naam "kar" ontlenen. Ook kenden ze de Arcerea een ligkoets voor ziekenvervoer. De Cisum was een reiswagen voor het snelle vervoer zonder bagage. Net als taxi's van tegenwoordig stonden deze rijtuigen buiten de poorten te wachten op hun klanten. De meest gebruikte wagen was echter de Raeda, een zware wagen op 4 wielen en geschikt voor vervoer van personen en bagage. De Carruca was een mooi versierde comfortabele reiswagen waarin men zelfs kon slapen. Het was een snel en luxe rijtuig dat alleen voor de rijken bestemd was. Dames uit de keizerlijke familie maakten gebruik van de Carpentum, een sierlijk tweewielig rijtuigje. Na de val van het Romeinse rijk verdwenen ook de koetsen uit beeld.

De Middeleeuwen

Tot circa. 800 hadden Europese volkeren weinig belangstelling voor wagens. Ze werden hooguit gebruikt bij processies en andere godsdienstige rituelen of bij massale volksverhuizingen. Toen de handel via de waterwegen toenam werden voor het vervoer over de weg wagens ingezet. Het reizen over de weg was in de Middeleeuwen geen pretje. De wegen waren slecht en werden onveilig gemaakt door struikrovers. Het reizen was ook duur doordat ook de landheren "tol" eisten. Rond 1200 werden de wagens sneller door een efficiëntere optoming van het paard. Voor plaatselijk verkeer en lichte vrachten gebruikte men kleine karretjes met 1 paard. Zwaardere vrachten werden vervoerd met zwaardere karren en meer paarden ervoor. Geleidelijk werd de constructie van de wagens lichter door de toepassing van spaakwielen en lichtere materialen. Het was echter niet zo dat de wagen tot het straatbeeld behoorde. Daarvoor waren ze te kostbaar en dus slechts voorbehouden aan de rijken. In 1550 reden er in Parijs nog maar 3 "karossen", een speciaal rijtuig waarbij de kast in leren riemen aan houten stijlen was opgehangen.

De 17de eeuw

Wie in de 17de eeuw in Holland een rijtuig bezat, werd tot de machtigen van het land gerekend. Toen er echter in de Gouden Eeuw steeds meer rijken bijkwamen, was het logisch dat ook het aantal karossen toenam. De karossen van die tijd waren lang en laag en achterop stonden één of twee lakeien en de koetsier op de bok mende een 2-, 4-, of 6-span. Een bekend koetsenbouwer uit die tijd was de Amsterdammer Jan Fusting. In Amsterdam werd het de eerste helft van de 17de eeuw al zo druk in de nauwe straten en op de grachten dat er opstoppingen ontstonden als twee koetsen elkaar moesten passeren. Voor wandelaars was het ook niet echt veilig op straat en de bestrating had ook erg te lijden onder het gewicht van de koetsen. Het Amsterdams stadsbestuur verbood het rijden met koetsen met als uitzondering voor hen die van buiten kwamen. Het reizen in die tijd was nog niet erg prettig. In de zomer was alles stoffig en in de winter modderig. De voorschriften betreffende de wagenbreedte betekende enige vooruitgang: wagens uit Utrecht konden zo de Hollandse wegen berijden en omgekeerd.

Karos of koets

Het woord "koets" komt vanuit het Franse woord "coche" en kwam als woord voor het eerst in 1545 in die taal voor. Het Franse woord "carosse" , karos deed zijn intrede in 1574. Wat is nu het verschil tussen deze twee? Een koets is ieder voertuig dat boven een onderstel is opgehangen. Dat geldt echter ook voor een karos. Een koets is echter niet hoger opgebouwd dan de hoogte van de zitplaatsen en heeft geen zijportieren. Een karos daarentegen is een geheel gesloten voertuig met aan weerszijden vensters of gordijnen en stevige portieren.

De ophanging

Tot de 2de helft van de 17de eeuw rustten de kasten van de koetsen op de assen óf de kast was via de hoeken met leren riemen opgehangen tussen 2 of 4 houten stijlen. De laatste ophanging gaf de reizigers iets meer comfort maar wanneer een riem of een as brak, kantelde de kast met levensgevaarlijke gevolgen. In de tweede helft van de 17de eeuw verbeterden de karossen aanzienlijk. De vóórwielen werden kleiner (circa. 80 cm) en de langboom werd langer en kreeg een sierlijke boog waardoor de wielen nu ongehinderd konden doordraaien. Het keren in smalle straten werd nu veel eenvoudiger. Aan het eind van de eeuw werden de houten stijlen waaraan de leren riemen waren bevestigd, steeds meer vervangen door stalen veren, ook wel Dalesme-ophanging genaamd. Nog weer later namen deze veren een C-vorm aan: de Polignac-veren.

Bronnen, referenties en/of voetnoten

  • M. Koenders wagenbouwer
  • Rijtuigen op het spoor.